Tijdens een provocerende lezing behandelde Bart Van Looy, professor aan de KU Leuven en expert in innovatie en businessmodellen, de complexe en vaak ongemakkelijke relatie tussen kunst, geld en musea.
Van Looy stelde vast dat er binnen de kunst- en cultuurwereld relatief weinig economische innovatie heeft plaatsgevonden. In tegenstelling tot sectoren zoals de financiële wereld of de chemie, waar productiviteitsgroei vaak centraal staat, is de groei van productiviteit in de cultuursector eerder beperkt. Dit maakt haar financieel kwetsbaar in een neoliberaal economisch systeem waarin winst en schaalbaarheid steeds belangrijker worden.
Een belangrijk referentiepunt in de lezing was het werk van William Baumol. In 1966 publiceerde Baumol zijn bekende theorie over de “cost disease”, waarin hij stelt dat sectoren met lage productiviteitsgroei, zoals de kunsten, structureel financieel onder druk komen te staan. Deze theorie blijft vandaag opmerkelijk actueel.
Volgens Baumol kunnen culturele instellingen hun loonkosten moeilijk drukken zonder aan kwaliteit in te boeten, terwijl de productiviteit nauwelijks kan stijgen. Die rigiditeit maakt dat kunstinstellingen niet zomaar kunnen ‘innoveren’ zoals in andere sectoren.
Van Looy wees op een tweede structureel probleem: de ideologische keuze voor de non-profitpositie. Musea en kunstinstellingen profileren zich terecht als dienaars van een hoger maatschappelijk doel (cultuur, educatie, participatie), maar deze missie maakt het moeilijk om een gezond financieel model uit te bouwen.
Twee klassieke pistes werden besproken:
Van Looy waarschuwde voor de veronderstelling dat wie financieel worstelt, door bv. een achterblijvende productiviteit, automatisch recht heeft op subsidies. Dit is economisch onhoudbaar zoals de huidige context duidelijk aantoont.
Tegelijkertijd maakte hij duidelijk dat het beeld van de kunsten als per definitie verlieslatend, niet klopt. Er zijn succesvolle kunstenaars (denk aan J.K. Rowling of Taylor Swift) en ook bepaalde kunstvormen die hun publiek wél vinden en geld verdienen. Belangrijk is dus om het model van Baumol aan te vullen en kijken naar meerdere factoren dan enkel de productiviteit:
Door deze drie parameters met elkaar te combineren kan je erachter komen welke kunst- of cultuurgerelateerde producten en diensten levensvatbaar zijn in onze economische context en welke geclassificeerd kunnen worden als ‘market failures’, die per definitie enkel kunnen overleven met behulp van overheidssteun. Bijvoorbeeld een top barokorkest dat overal ter wereld speelt en toch niet financieel kan overleven, dat is een perfect voorbeeld van market failure.
Volgens Van Looy ligt de sleutel in businessmodel-innovatie. Hij verwees naar bedrijven als Ford of Carglass, die evolueerden van pure productverkoop naar dienstgerichte modellen met hogere marges. Is dat ook mogelijk voor musea?
Dan rijst de vraag: hoe kijken musea naar hun rol? Zijn ze louter bewaarders van een collectie, of ook ondernemers met een economische verantwoordelijkheid? De website van FARO toont dat musea vandaag nog voor slechts 15% van hun inkomsten zelf instaan, de rest komt via subsidies. Is hier ruimte voor verandering?
Een opmerkelijk punt in de lezing betrof de kunstcollecties van musea. Vaak hangt minder dan 1% van de collectie effectief tentoon. De resterende 99% staat opgeslagen en verschijnt niet op de balans. Hier rijst een fundamentele vraag: kunnen deze ‘slapende’ activa geactiveerd worden?
Van Looy pleit niet voor een uitverkoop van cultureel erfgoed, maar stelt dat er nagedacht moet worden over vormen van valorisatie: erfpacht, gedeeld eigenaarschap, tijdelijke bruikleen. Een van de aanwezige musea merkte terecht op dat ook kennis rond collectiemanagement gecommercialiseerd zou kunnen worden richting privéverzamelaars of andere instellingen.
Tot slot ging de lezing in op de overheidsrol. Musea functioneren binnen een kader waarin publieke steun cruciaal blijft, maar waarin tegelijk ondernemerschap wordt verwacht, een paradox die beleidsmatig niet altijd ondersteund wordt.
Bovendien leeft er in de samenleving te weinig besef van de positieve impact van culturele aanwezigheid. In regio’s waar kunst en cultuur floreren, zijn economische neveneffecten aantoonbaar. Dat is een sterk argument om publieke financiering te blijven verdedigen, zolang het debat over efficiëntie en vernieuwing niet uit de weg wordt gegaan.
De lezing van Bart Van Looy bood geen simpele antwoorden, maar wel een scherpe analyse van de economische realiteit waarin musea en kunstinstellingen vandaag opereren. Hij riep op tot radicale denkoefeningen rond businessmodellen, valorisatie van collecties, en beleidsstructuren, met behoud van de maatschappelijke missie, maar met oog voor financiële duurzaamheid.
Een inspirerende uitnodiging tot kritische reflectie voor iedereen die betrokken is bij de toekomst van kunst en cultuur.