Kunstschilder Albert Van Dyck was één van de vaandeldragers van het animisme. De prachtige landschappen van onze gemeente inspireerden hem meer dan 20 jaar lang. Schilde heeft 298 werken van Van Dyck in bruikleen van de Vlaamse Gemeenschap.
Wanneer Albert Van Dyck (1902-1951) in 1919 in Antwerpen aankomt, wordt de academische kunstwereld er uitgedaagd door jongeren die volop experimenteren met nieuwe vormen. Via een expressieve, vervormde of uitgepuurde beeldtaal gaan zij in tegen oppervlakkig materialisme en vluchtige zintuiglijkheid, op zoek naar de diepere essentie van een nieuwe maatschappij. Maar die wordt nooit echt concreet. Uit angst voor het geestelijk tekort van de moderne tijd verruilen sommigen, zoals Van Dyck, de nieuwe esthetiek al gauw voor een meer traditioneel, op de dagelijkse realiteit betrokken perspectief. In 1942 spreekt criticus Paul Haesaerts over kunstenaars die een ‘retour à l’humain’ beoogden en noemt ze ‘animisten’. Met die term wordt ook Van Dyck vaak aangeduid, vanwege zijn in oprechte stilte badende werk vanaf 1936. Toch staat die haast romantische reflex niet haaks op zijn vroege vormexperimenten. Zowel in zijn kunst, zijn directe leefomgeving als zijn contacten combineert Van Dyck zijn hele leven traditionele en modernistische elementen. Het ligt niet in zijn gevoelige aard om revolutionair te zijn, maar in de geborgenheid van de traditie gaat het de introverte en spiritueel zoekende Van Dyck ook altijd om meer dan een romantische weergave van de zintuiglijke werkelijkheid. In de loop van zijn academietijd volgt Van Dyck op regelmatige tijdstippen tekenles, vaak naar model. Veel van zijn latere kinderportretten – in Chinese inkt of zwart en rood krijt – ontlenen hun onbevangenheid aan zijn trefzekere, door en door geoefende hand. Ook de talloze vroege tekeningen op eenvoudige blocnoteblaadjes getuigen van die uitmuntende tekenkunde. Met schijnbaar achteloze, maar rake pennentrekken legt Van Dyck het vluchtige leven en vertier in de moderne stad vast.